Tijdens de kolonisatie circuleerden in de Europese literatuur verschillende beelden van de ‘koloniale Ander’ (= inwoner van door Europese machthebbers bezette gebieden). Dit beeld van de koloniale Ander kon barbaars zijn (bijvoorbeeld in verhalen over kannibalisme, mensenoffers en scalpeerpraktijken). Vanaf de zeventiende eeuw vond ook een positiever beeld ingang: de koloniale Ander werd dan meer en meer geassocieerd met ongereptheid, intrinsieke goedheid, onbaatzuchtigheid en respect voor de natuur. Hij verscheen als een wat naïeve, maar deugdzame figuur die nog niet door de negatieve aspecten van de Westerse cultuur was aangetast. We spreken in dit verband over ‘de edele wilde’.
Vandaag vinden onderzoekers het beeld van ‘de edele wilde’ even stereotyperend als de meer angstaanjagende cliché’s over de koloniale Ander. Maar in de literatuur van rond 1800 was ‘de edele wilde’ een invloedrijk sjabloon en het werd volop gebruikt in teksten die de slavenhandel en de slavernij aan de kaak stelden. Dit soort slavernijkritische teksten noemen we ook wel abolitionistisch.
Het sjabloon van de edele wilde werd in 1800 ook door Nederlands auteur Dirk van Hogendorp gehanteerd in Kraspoekol, of de slaaverny. Dit slavernijkritische toneelstuk speelt zich af in Indonesië, dat toen grotendeels bezet was door Nederland. Hieronder worden drie Aziatische personages uit Kraspoekol, of de slaaverny geïntroduceerd, met steeds een tekstfragment waarin ze aan het woord komen.
Vraag:
Personage 1: Tjampakka
In het huishouden van de menslievende Nederlandse koopman Wedano worden de tot slaafgemaakten geregeld mishandeld door Wedano’s Indonesische schoonzus Kraspoekol — die laatste was ooit getrouwd met Wedano’s ondertussen overleden broer en waant zich nu mee aan het hoofd van het huisbestuur. Kraspoekol heeft het vooral gemunt op Tjampakka, een meisje uit een adellijk gezin dat als kind ontvoerd werd en zo in de slavernij terecht kwam. Tjampakka getuigt aan het begin van het toneelstuk:
Het ongelukkig noodlot heeft mij wel tot slavin gemaakt, maar niet de grondbeginzelen van eer en schaamte uit mijne ziel uitgedoofd. O mijn vader! gij hoofd van eene landstreek, en bloedverwant van onzen Radja [=plaatselijke vorst]! Hoe zoud gij verbitterd zijn, indien gij het noodlot van uwe dochter wist.
(Van Hogendorp 1800, 13)
Personage 2: Ali
Niet alle personages in slavernij nemen echter vrede met hun “noodlot”. Ali, bijvoorbeeld, verzet zich, valt Kraspoekol aan en wreekt zo zijn mishandelde lotgenoten. In een scherpe monoloog roept hij uit:
[Z]ijn wij ook geen menschen? en gij behandelt ons als beesten ¾ erger dan beesten. ¾ Geen hond wordt geslagen zonder schuld; maar wij ellendigen wél. […] welke wetten kunnen zulke onrechtvaardigheid billijken? […] onze eenige waarborg is de algemeene menschenliefde […]
(Van Hogendorp 1800, 58-59)
Personage 3: Kraspoekol
Ali’s aanval wordt Kraspoekol fataal. Op haar sterfbed merkt Kraspoekol dat ze verzorgd wordt door Tjampakka. Ze komt daarom tot inkeer en beseft dat haar gedrag niet overeenstemt met waar het christendom voor staat. Kraspoekol stamelt:
Ach! Tjampakka, zijt gij het? gij, die ik nog zoo weinig tijds geleden….! Helaas! moet ik nu sterven…. in de armen…. die ik liet binden […]? o schande….! o hartzeer….! eene heidinne…. zoo weldaadig…. zoo menschlievende, ….! en ik…. een christen….! zoo onbarmhartig….! ach Tjampakka….! druk mij niet langer…. in uwe armen…. ik ben…. deeze hulp onwaardig….! mijne wroegingen….! mijne berouw….! mijn einde nadert….! Tjampakka….! vergeef mij…. mijne wreedheid….! en laaten…. mijne stervende lippen …. u mogen zegenen!….
(Van Hogendorp 1800, 100-101)
OPLOSSING
Het juiste antwoord is Tjampakka. Dit valt af te leiden uit haar offervaardigheid, hulpvaardigheid en vergevingsgezindheid, die vooral door Kraspoekol wordt uitgedrukt (‘weldaadig’, ‘menschlievend’). Ali verzet zich met geweld tegen het koloniale systeem en past als ‘amokmaker’ niet goed in het sjabloon van de ‘nobele wilde’. De wraakzuchtige en geweldadige Kraspoekol past helemaal niet het plaatje van de ‘nobele wilde’, en dat ze op het einde berouw toont voor haar misdadige gedrag verandert daar niet aan.