In de historische roman Batavia (1858) van Hendrik Conscience maakt de lezer kennis met het personage Congo, een slaafgemaakte Afrikaan. In enkele recente studies wordt Conscience ervan beschuldigd dat hij zich in deze tekst ‘totaal ongevoelig’ zou hebben getoond voor het leed dat door slavernij werd veroorzaakt en dat hij slavernij niet als een probleem zag. Wie Batavia leest, zal al gauw merken dat vele taferelen en opvattingen vandaag inderdaad erg stereotyperend zijn en zelfs aanstoot kunnen geven. Onderzoekers moeten echter abstractie kunnen maken van hun eigen opvattingen om een oude tekst te begrijpen.
Om echt te achterhalen of ook de negentiende-eeuwse lezer vond dat Batavia ‘ongevoelig’ bleef voor de slavernij-problematiek, moeten we de toenmalige reacties bestuderen, krantenrecensies bijvoorbeeld of bewaard gebleven brieven. In het geval van Batavia (1858) zijn er helaas geen recensies of brieven bewaard. Er is tot dusver maar één reactie bekend. Het is geen doordeweekse recensie, maar een huldegedicht getiteld ‘Aen Conscience, na het lezen van zijn werk Batavia’. De tekst verscheen in het voorjaar van 1860 in het tijdschrift De Vlaemsche School en werd geschreven door Karel August Vervier (1789-1872).
Dit is de derde strofe uit dat huldegedicht:
By ’t rinkelen der slavenboeijen
Van Congo zynen lieveling, [zynen = van Walter]
Doet ge ons in ’t bruisschend hart ontgloeijen [ge = de schrijver van Batavia]
Een eedle verontwaerdiging;
‘k Zie Walter’s hand, op uwe wenken
En na des Hoogsten streng gebod [= het hoogste gebod van God]
De vryheid Congo wederschenken,
De vryheid, vadergift van God.
Om de strofe goed te begrijpen moet je weten dat Walter de ‘eigenaar’ is van de slaafgemaakte Congo en dat hij Congo als ‘zynen lieveling’ beschouwt.