Opgave 9: BARBERTJE

(opgesteld door prof. dr. Kevin Absillis, UAntwerpen)

Hieronder vind je twee brokjes informatie: [a] de definitie van ‘Barbertje’ zoals die is aan te treffen in de dikke Van Dale (woordenboek) en [b] het ‘Onuitgegeven tooneelspel’ dat de auteur Multatuli liet voorafgaan aan zijn beroemde roman Max Havelaar uit 1860. Bestudeer deze informatie en los vragen 14.1 t.e.m. 14.3 op.


[a] Bar­ber­tje Bar·ber·tje zelfstandig naamwoord • v1860, naar het ‘on­uit­ge­ge­ven toneelstuk’ dat voor­af­gaat aan de Max Ha­ve­laar (1860) van Mul­ta­tu­li (1820–1887) 1 vrou­wennaam • uitdrukking Bar­ber­tje moet han­gen mis­prij­zend com­men­taar als iem., te­recht of niet, als schul­dig wordt aan­ge­we­zen

 

[b] Onuitgegeven Tooneelspel

Gerechtsdienaar: ‘Mynheer de rechter, daar is de man die Barbertje vermoord heeft.’

Rechter: ‘Die man moet hangen. Hoe heeft hy dat aangelegd?’
Gerechtsdienaar: ‘Hy heeft haar in kleine stukjes gesneden, en ingezouten.

Rechter: ‘Daaraan heeft hy zeer verkeerd gedaan. Hy moet hangen.’

Lothario: ‘Rechter, ik heb Barbertje niet vermoord! Ik heb haar gevoed en gekleed en verzorgd. Er zyn getuigen die verklaren zullen dat ik ’n goed mensch ben, en geen moordenaar.’

Rechter: ‘Man, ge moet hangen! Ge verzwaart uw misdaad door eigenwaan. Het past niet aan iemand die… van iets beschuldigd is, zich voor ’n goed mensch te houden.’

Lothario: ‘Maar, rechter, er zyn getuigen die het zullen bevestigen. En daar ik nu beschuldigd ben van moord…’

Rechter: ‘Ge moet hangen! Ge hebt Barbertje stukgesneden, ingezouten, en zyt ingenomen met uzelf… drie kapitale delikten! Wie zyt ge, vrouwtje?’

Vrouwtje: ‘Ik ben Barbertje.’
Lothario: ‘Goddank! Rechter, ge ziet dat ik haar niet vermoord heb!(

Rechter: ‘Hm… ja…zoo! Maar het inzouten?’

Barbertje: ‘Neen, rechter, hy heeft me niet ingezouten. Hy heeft my integendeel veel goeds gedaan. Hy is ’n edel mensch!’

Lothario: ‘Ge hoort het, rechter, ze zegt dat ik ’n goed mensch ben.’

Rechter: ‘Hm… het derde punt blyft dus bestaan. Gerechtsdienaar, voer dien man weg, hy moet hangen. Hy is schuldig aan eigenwaan. Griffier, citeer in de praemissen de jurisprudentie van Lessing’s patriarch.’

[bron: Multatuli, Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy. Ed. A. Kets, 1992]

Vraag 12.1: De meeste sympathie van de lezer gaat na het toneelstuk vermoedelijk uit naar:

a) De gerechtsdienaar

b) De rechter

c) Lothario

d) De griffier

Vraag 12.2: De betekenis van de uitdrukking ‘Barbertje moet hangen’, zoals gedefinieerd in Van Dale, klopt inhoudelijk niet met het ‘onuitgegeven toneelspel’ van Multatuli. Herschrijf de uitdrukking (op het antwoordblad) op basis van jouw lectuur van het toneelspel in 3 woorden.

OPLOSSING

[12.1] Het juiste antwoord is C

[12.2] Lothario moet hangen