Opgave 8: MAERLANDTS VOGELWERELD

(opgesteld door dr. Elisabeth de Bruijn, UAntwerpen)

Rond 1270 schreef Jacob van Maerlant zijn natuurencyclopedie Der naturen bloeme (‘Het beste uit de natuur’). In het derde hoofdstuk geeft hij een overzicht van de bekendste vogelsoorten. Maerlant baseert zich hierbij grotendeels op informatie van andere auteurs. Der naturen bloeme is bewaard gebleven in verschillende handschriften. Sommige daarvan zijn geïllustreerd.

Vraag 8.1: Combineer in de tabel op het antwoordformulier de tekst met de bijbehorende illustraties.

Afbeelding 1: 

Afbeelding 2: 

Afbeelding 3: 

Afbeelding 4: 

Afbeelding 5: 

Fragment a

Cariste, seghet ons Solijn1,
Dat erehande2 voghelkine sijn,
Die vlieghen moghen doer een vier,
Dat hem die vlamme onghehier3
Noch an die vedren, noch an die plumen
Geschaden mach niet ene scume4.

1 Solinus: auteur uit 3e eeuw
2 van een zekere soort
3 weerzinwekkend
4 niet ene scume: niet het minst

Fragment b

Linacos, sprect Aristotiles,
Es een voghel, des sijt ghewes1,
Sere scaerp in sijn sien.
Deser manieren vogle plien2,
Eer haer jonghe plumen beghonnen,
Dat sise ter claerheit van der sonnen
Keren, om te sien daer in;
Ende suilc haer, de meer of min
Sine oghe tranen, clene of groet,
Die moet daer ontfaen die doet.

1 des sijt ghewes: wees daarvan verzekerd
2 plegen / hebben de gewoonte

Fragment c

Barliathes, als ons seghet
Aristotiles, daer twaere in leghet,
Sijn voghele die van houte comen1,
Ende diemen boemganse hoert nomen.
Men seghet dat neven der zee strome
Wassen2 erehande boeme,
Die die zee vellet3 aen haren danc,
Ende dan rotten si ommelanc4;
Ende van der vetheit bi naturen
Comen dese levende creaturen.
Bi den becke hanghen si an thout,
Onthier dat si met ghewout5 
Hem selven van den houte breken:
Dus hoerewi some boeke spreken.

1 ontspruiten
2 groeien
3 ontwortelt
4 vroeger of later
5 Onthier… ghewout: totdat ze met geweld

Fragment d […] Gehovet, ghehalst es hi mede Sere scone na des pauwes sede: Sijn hals al of hi gouden ware, Met purperen plumen haer enthare1; Sijn staert ghelu ende blauwe mede Met roeden vedren met groter scoenhede. Als fenix doude gaet2 an, So kiest hi enen sconen boem dan, Hoghe staende op een fonteyne, Die scone es ende reyne. […] Als die sonne heet scinet, So waiet hi dan ende pinet3, Dat hi also onstect dat hout, Dat soete rieket menechfout. Dan velt hi in dat soete vier, Ende woert tasschen, dus vintment hier

1 haer enthare: her en der
2 doude gaet: ouder wordt
3 pinet: doet zijn best
Fragment e

Butorius, als ic hore lesen,
Mach butor in Dietsche wesen.
Hals ende been heeft hi lanc,
Den bec scarp ende sere stranc.
Na daerde sijn sine plumen ghedaen.
In marassce wil hi gaen:
Daer staet hi stille in der ghebare1
Als of hi doet of een steen ware,
Ende hevet getrect in sinen hals,
Als een dief fel ende valsch,
Ende al omme vissche te begaen,
Dier hi vele pleghet te vaen.
Als hi hem bevoelt int strec,
Staet hi stille ende hout den bec,

1 in der ghebare: in de houding

Vraag 8.2

In het Middelnederlands was de woordscheiding niet altijd zo scherp als in het modern Nederlands. Je ziet bijvoorbeeld dat woorden als sise (si se), diemen (die men), hoerewi (hoere wi) en vintmen (vint men) aan elkaar zijn geschreven. Wanneer deze samensmelting leidt tot verlies van klanken, noemen we dit clisis. Dat proces kan ook in huidige spreektaal optreden (denk aan ‘khepem gezien’ in plaats van ‘ik heb hem gezien’). Wanneer er klankverlies optreedt aan het begin van een woord, dan noemen we dat proclisis. Voorbeelden zijn darme man (die arme man), tien tiden (te dien tiden ‘op die tijd’), tallen tiden (te allen tiden ‘altijd’).


Zoek in (alle) fragmenten twee voorbeelden van proclisis en vul ze in op het antwoordformulier.

OPLOSSING

[8.1] 1+B   2+E   3+D   4+C   5+A

[8.2] Correct zijn: thout – tasschen – doude – daerde – twaere