Opgave 3: DYSLEXIE

(opgesteld door prof. dr. Dominiek Sandra & Hanne Surkyn, UAntwerpen)

Een persoon met dyslexie heeft moeilijkheden met de omzetting van letters naar klanken (nodig om te begrijpen wat er staat, technisch lezen) en met klanken naar letters (nodig om te spellen). Hij of zij vindt het bijvoorbeeld lastig om woorden in letters/klanken te splitsen (bv. kat = k/a/t). Taalkundigen hebben het in dit verband over een zwak fonologisch bewustzijn. Onderzoekers hebben ontdekt dat dyslexie in alle talen voorkomt, maar dat dyslexie niet altijd evenveel nadelige gevolgen heeft. Hoeveel last je ervan hebt, hangt af van de manier waarop er in een taal gespeld wordt. Kort gezegd: problemen van dyslectische aard zijn kleiner als letters altijd op dezelfde manier worden uitgesproken en gelijke klanken altijd op dezelfde manier worden gespeld. Een taal beschikt in zulke gevallen over een zogenaamd transparant schriftsysteem. In Italië zijn dyslexieproblemen daardoor kleiner: elke klank uit die taal heeft een eigen spelling.  De Engelse spelling is daarentegen zo weinig transparant (kijk zelf maar: de ‘ea’ in bear, fear, heard spreek je allemaal anders uit) dat in het Engels opgroeiende kinderen meer problemen ondervinden door hun dyslexie. De Nederlandse spelling zit ergens tussen het Italiaans en het Engels in.

Hieronder staan 4 Nederlandse zinnen. Duid de zin aan die voor een aan dyslexie lijdend persoon de minste spelproblemen zou moeten opleveren.  

A. Haar vriendin woont in een ver land.

B. Haar vriendin woont in een groot bos.

C. Haar vriendin woont in een brede laan.

D. Haar vriendin woont in een drukke stad.

 

B is de zin waarbij je de minste spelfouten kunt verwachten. De correspondentie tussen spraakklanken en letters is daar maximaal: alle klanken krijgen hun meest typische schrijfwijze. In alle andere zinnen staat er minstens één woord waarbij dat niet het geval is, waardoor het risico op spelfouten groter is (land > lant, brede > breede, drukke > druke, stad > stat).

Duid hieronder het tekstfragment aan dat de meeste leesproblemen zou moeten opleveren voor een in het Nederlands opgroeiend kind met dyslexie.

A. De kraan in de keuken is stuk. Ik zal na mijn werk iemand bellen. Ik hoop dat die snel komt kijken en de kraan weer herstelt.

B. Zij had de kraan in de badkamer helemaal laten openstaan. Het water bleef snel stromen en was over de dure vloer tot tussen twee kasten gelopen.

C. Het zweet druppelde van mijn gezicht na het fietsen. In de badkamer ging ik mij snel verfrissen. Maar ik fiets graag als het warm weer is.

D. Hij had graag gefietst, omdat het zo warm was vandaag. Maar de band van zijn fiets was lek en dus kon hij fluiten naar zijn uitje.

 

B is de zin waar je de meeste leesproblemen kunt verwachten. In die zin is de relatie tussen letters en klanken namelijk opmerkelijk minder consistent. In het woord ‘badkamer’ wordt dezelfde letter (‘a’) de ene keer als  /a/ en de andere keer als /aa/ uitgesproken. Dezelfde inconsistentie doet zich voor bij de letter ‘o’, die als /o/ of /oo/  wordt uitgesproken in ‘open’, ‘stromen’ en ‘tot’, de letter ‘e’, die als /e/, /ee/ of /ə/ (= de sjwa) wordt uitgesproken in ‘de’, ‘hele’ en ‘snel’, en de de letter ‘u’, die als /u/ of /uu/ wordt uitgesproken in ‘dure’ en ‘tussen’.